 | Hij voelde zich meer een acteur dan een schrijver, vertelde David Benedictus aan de BBC. Hij kroop in de huid van auteur A.A. Milne (1882-1956) om ruim tachtig jaar na de verschijning van diens 'Winnie de Poeh' en 'Het huis in het Poeh-hoekje' een vervolg te schrijven zoals Milne dat had kunnen doen.
Een merkwaardig project, want als Milne een derde boek had willen schrijven, dan had hij dat zelf wel gedaan. Hij heeft er bijna dertig jaar de tijd voor gehad. Desondanks stemden de rechthebbenden toe, met als resultaat 'Terug naar het Honderd-Bunders-Bos'. Het is een knappe imitatie, die veel beter te pruimen is dan de afschuwelijke bewerkingen van Disney, maar geen meestervervalsing.
Christoffer Robin (in oude vertalingen Janneman Robinson) keert in zijn schoolvakantie terug naar het Honderd-Bunders-Bos, waar hij met een feestmaal wordt onthaald door zijn vrienden Poeh, Knorretje, Iejoor, Konijn, Uil, Teigetje, Kanga en Roe. Algauw maakt hij kennis met een nieuwe bewoonster. Zoals Milne in zijn tweede boek Teigetje introduceerde, doet Benedictus dat nu met de nuffige Lottie de Otter, die verbazingwekkend natuurlijk opgaat in de wereld van Poeh.
Op de oorspronkelijke illustraties van E.H. Shepard zag Christoffer Robin er nog wat androgyn uit, nu is hij een echt jongetje. Tekenaar Burgess benadert Shepards schetsmatige stijl heel aardig, maar werkt zijn tekeningen net iets te keurig af, waardoor ze zoeter ogen.
Dat Christoffer Robin nu op school zit, is goed te merken. Hij neemt een atlas, een thesaurus, een fiets en een platenspeler mee, organiseert een Spellingwedstrijd, richt een Hogeschool op en leert de dieren cricket spelen.
De tien nieuwe avonturen verwijzen daarmee iets vaker naar de wereld buiten het bos dan de oorspronkelijke. Onderwerpen als waterschaarste, een volkstelling en gezond eten komen aan bod. Toch vliegt alleen het hoofdstuk over cricket uit de bocht. Dat spel staat met alle ingewikkelde regels en termen te ver van Poehs universum.
Fantasievolle avonturen over Woezels en Klontemiggels vind je hier ook niet. Terwijl Poeh en Knor in die verhalen altijd op hun grappigst waren. Ook wordt er minder (onnozel) gefilosofeerd; daaraan herken je de vervalsing het best. Al komen sommige fragmenten in de buurt, bijvoorbeeld als Poeh het over liedjes verzinnen heeft: "Eerst denk je dat er eentje komt en dat is ook zo, maar plotseling besluit het dat het toch later komt en misschien zelfs helemaal niet. Net zoiets als niezen." |